Marketingwoordenboek

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

 

 

Waarnemingsleer
Vakgebied dat zich bezighoudt met de wijze waarop mensen visuele informatie waarnemen en verwerken.

Wants
Zie: behoefte.

Warenhuis
Meestal een grootwinkelbedrijf waarbij goederen uit meerdere branches in afzonderlijke afdelingen van een verkoopplaats zijn samengebracht. Duidelijk voorbeeld van parallellisatie.

Wear out
Letterlijk: slijtage. Ook een reclameboodschap 'slijt', verliest effect in de loop der tijd.

Weigering
Ook: non response. De uitgezochte ondervraagde weigert aan de onderzoeking mee te doen. Weigering kan geheel of gedeeltelijk zijn (ten aanzien van een bepaald aantal vragen). (Engels: refusal).

Welgestelden
De A-klasse uit de welstandsklassenindeling. Directeuren grote bedrijven, topmanagers, vrije beroepen, e.d. Hechten waarde aan titels/diploma's, bezoek concerten & musea, bepaalde tijdschriften, e.d. Werken hard, veel verantwoordelijkheid, hoge inkomens.

Welstandsklassen
Zie: sociale klasse.

Welvaart
Een deelsom van behoeften en bevredigingsmiddelen, de materiële welvaart.

Welzijn
De materiële plus de immateriële welvaart, zoals vrije tijd en gezond milieu.

Werkkapitaal
Het surplus van lang vermogen boven vastleggingen. Beschikbaar voor financiering van een deel van de vlottende activa. Komt overeen met het surplus van vlottende activa boven vlottende passiva.

Wet Afbetalingsstelsel
Deze wet stelt regels voor het consumptief krediet zoals de hoogte van de aanbetaling en het aantal termijnen waarin de koopsom mag worden voldaan.

Wet Beperking Cadeaustelsel
Wet ter bescherming van consumenten tegen prijsversluiering. Van toepassing als cadeaus verstrekt worden en als artikelen tegen een bepaalde prijs worden aangeboden bij het aankopen van andere artikelen.

Wet Economische mededinging
Wet die van de overheid de bevoegdheid geeft op te treden tegen concurrentie beperkende afspraken van het bedrijfsleven die het algemeen belang schaden (b.v. kartels en verticale prijsbinding).

Wet van Engel
Naarmate het inkomen stijgt, neemt het percentage van het inkomen dat besteed wordt aan levensmiddelen af, het percentage dat besteed wordt aan wonen en huishoudelijke artikelen blijft gelijk en het percentage dat besteed wordt aan o.a. kleding, vervoer en recreatie neemt toe.

Wet van de Afnemende Meeropbrengst
Volgens deze wet zou bij toevoeging van eenheden van een variabele produktiefactor aan een of meer vaste produktiefactoren, de marginale produktiefactoren, de marginale produktiviteit van de variabele produktiefactor eerst toenemen en daarna afnemen.

Wet van de Grote Getallen
Deze wet stelt dat afwijkingen zullen verdwijnen als het aantal gevallen maar groot genoeg wordt. Gooien we eenmaal een dobbelsteen dan is de uitkomst een toevalstreffer. Gooien we echter honderdduizenden malen dan zal elke mogelijkheid ca. 17% voorkomen.

Wet van het afnemend nut
Naarmate men binnen een bepaald tijdsbestek meer van een goed gebruikt zal het extra nut afnemen tot het verzadigingspunt is bereikt.

Wettelijke minimumprijs
Door de Overheid opgelegde minimumverkoopprijzen t.a.v. bepaalde artikelen. Voorbeelden: brood en melk.

Wheel of retailing
Cyclus in de detailhandel, waarbij outlets zich vanuit een opzet met een uiterst lage prijsstelling aanpassen aan de concurrentie-situatie door meer service e.d. en daardoor weer ruimte laten voor detaillisten die uitsluitend op prijs concurreren. Theorie ontwikkeld door McNair.

Wijkwinkelcentrum
Winkelcentrum met wijkverzorgende functie. Naast convenience goods ook shopping goods. Kenmerken: actieradius tot 1.500 meter; tot 20.000 mensen; tot 6.000 woningen; 20 tot 30 winkels, totaal v.v.o. tot 10.000 m².

Winkelbeeld
De wijze waarop een winkel bij derden overkomt.

Winkelcentrum
In de meeste moderne wijken komen winkelcentra voor. Kenmerken: minstens 10 winkels of andere vestigingen zoals banken, bij elkaar gesitueerd, een praktisch compleet aanbod in de food en non-food sfeer, aanwezigheid van speciaalzaken, soms gezamenlijke promotie-activiteiten.

Winkelconcept
Zie: winkelformule.

Winkeldochter
Produkt met een tegenvallende, uiterst lage omzetsnelheid (blijft in de winkel liggen).

Winkelformule
Het concept waarmee een detaillist zijn markt benadert bestaande uit de volgende elementen: 1) de consumentenbehoefte(n) waarop de detaillist zich richt 2) de doelgroep waarop de detaillist mikt 3) de mix van marktinstrumenten die de detaillist dient te gaan gebruiken.

Winkelimage
Het geheel van ideeën, gevoelens en oordelen die een consument heeft van een winkel.

Winkelkeuzefactoren
Factoren die de keuze (mede)bepalen welke winkels bezocht worden.

Winkelmerk
Eigen merk van de detailhandel. Merk dat door de detailhandel aan een artikel wordt meegegeven. Zie: detailhandelsmerk, private label en private brand.

Winkelobservatie
Onderzoek waarbij door observatie inzicht wordt verkregen in het gedrag van de klant in de winkel.

Winkelonderzoek
Kan een tweetal onderzoeken betekenen: of een retail store audit of een onderzoek met als onderwerp de 'winkel' (zowel imago, als ook gevoerd assortiment, looproute etc.).

Winkelplanning
Het, door de (plaatselijke) overheid, planmatig bepalen, hoeveel, van welke winkels, waar, tot stand gebracht moeten worden, uitgaande van de consumptieve behoeften in een bepaald geografisch gebied enerzijds en de commerciële exploitatiemogelijkheden anderzijds.

Winkelpresentatie
De wijze waarop de detaillist zijn winkel aan de consument presenteert.

Winkelreclame
Reclame door fabrikanten waarbij winkels, tegen betaling, als medium worden gebruikt.

Winkeltest
Zie: winkelonderzoek.

Winkelverdunning
Steeds geringere vestigingsdichtheid. Steeds minder winkels per 1000 inwoners in een bepaald verzorgingsgebied. Zie: vestigingsdichtheid.

Winkelverkoop
Verkoop via winkels die een voorraad op een vast verkooppunt aanhouden. Staat tegenover detailhandelsverkopen die via automatenhandel, markt- en straathandel of postorderverkoop plaatsvindt.

Winst
Opbrengst minus kosten.

Winst- en verliesrekening
Zie: Verlies- en winstrekening en resultatenrekening.

Winstbijdrage
De netto of bruto winst van een produkt of klant in een absoluut bedrag of in een % van de omzet, als bijdrage aan de totale winst van de onderneming.

Winstmarge
Doorgaans de bruto of netto winst in een % van de omzet. De omvang van dit % is uiterst afhankelijk van de winstdefinitie: voor of na aftrek van de vaste kosten, voor of na belasting, voor of na overige baten en lasten, etc.

Winstmaximalisatie
Theoretisch het streven van iedere ondernemer: een maximale winst. In de praktijk streven ondernemers ook naar continuïteit en streven zij eerder naar een redelijke winst.

Wit merk
Witte merken zijn 'merkloze' artikelen in een functionele (meestal witte) verpakking met alleen de produktaanduiding erop, die door grootwinkelbedrijven meestal tegen lage prijzen op de markt worden gebracht. Steeds meer zien we echter op de verpakking een symbool ter identificatie.

Witte produkten
Produkten die zonder nadere merkaanduiding worden verkocht.

Witte schuren
Winkels waar artikelen worden aangeboden tegen relatief lage prijzen. Zie: discounters.

Woordassociatie-test
Een indirecte vraagstellingstechniek in het marktonderzoek, waarbij de respondent zijn gevoelens/mening/houding t.a.v. een produkt/merk/organisatie/idee geeft door de associaties die een woord geeft te noemen: "wat is het eerst wat bij u opkomt bij ...."